Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 346]
| |
toonen willen, dan dat zij bestaat. Naerdien zonder 't iet het oog gelijck staet met de blinden. Vond. Als niet komt tot iet, kent het zich zelf niet, of is 't allemans verdriet. Het tegendeel van niets: ik hoor iets. Ik heb u iets te zeggen. Met den tweeden naamval achter zich: iets nieuws. Dat is iets anders. Een gedeelte van het geheel: ik zal er u maar iets van toonen. Er is iets van het beeld in stukken. Een weinig: hij bevindt zich iets beter. Hij beeldt zich iets in. Iets, hoogd. etwas, bij ons, oudt., ietwes, bij Vond., de Deck., en anderen ietwat, Ker. eddesvvas, eddervvas, Otfrid. ethesvvaz, Isidor. eovviht, hvvazs, opperd. en neders. ichtwas, echt, ichts, angels. auht, awht, awiht, eng. aught. |
|