[Jenoffel]
JENOFFEL, (bij Kil. ghenoffel, gheroffel) z.n., m., des jenoffels, of van den jenoffel; meerv. jenoffels. Bij Vondel, in zijne eerste gedichten, wordt dit woord aangetroffen, beduidende eenen kruidnagel. Het is verminkt van het lat. caryophijllus.