[Iemand]
IEMAND, een pers. voornaamw., dat in het enkelv. alleen gebruikelijk is, en eenen zekeren, onbepaalden persoon aanduidt. Van het oude ie, welk Kil. door aliquis vertaalt, en man, deen mand. Kil. heeft nog ieman. Iemand uwer heeft het gezegd. Ik ken iemand. Iemands goeden naam kwetsen. Oudtijds gebruikte men, in de verbogene naamvallen, iemanden: iemanden overhooren - aanhouden met iemanden. Kiliaan.