Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Iber] IBER, z.n., m., des ibers, of van den iber; zonder meerv. Den Iber dien roem te laten. Vond. Eene rivier. Vorige Volgende