Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 340] [p. 340] [Jakken] JAKKEN, onz. w., gelijkvl. Ik jakte, heb gejakt. De Vlaamschen gebruiken dit woord voor het paard met de knappende zweep voordjagen; gelijk jakke, bij hen, eene voermanszweep aanduidt. Wij hebben nog eene spreekwijs: jakken en jagen. Vorige Volgende