[Jaden]
JADEN, bedr. w., gelijkvl. Ik jaadde, heb gejaad. Dit woord wordt in Noordholl. gebruikt, om, daardoor, het bezorgen van de koeijen, op den stal, uittedrukken. Misschien is het zoo veel als gaden. De j en g vervangen toch wel meer elkanders plaats, als: jonst, gunst, enz.