[Hutsen]
HUTSEN, bedr. w., gelijkvl. Ik hutste, heb gehutst, In kleine stukjes snijden, en dan door elkander schudden. Van hier hutspot. Zijn hutspot en krawei. J. de Deck. Het voorddur. w. hutselen is meest in gebruik: Minos hutselt de loten. Vond. En de tuimelende Taeg hutselt 'er zijn blonde plassen. Poot. Van hier hutseling, en het zamengest. hutselbeker.