[Hunkeren]
HUNKEREN, onz. w., gelijkvl. Ik hunkerde, heb gehunkerd. Dit woord drukt eigenlijk uit zijne begeerte op eene bedelachtige wijs te kennen geven: En gij, mijn geitjes, die, van d'avondstar gewenkt, naar huis toe hunkert. Moon. Hij liep hunck'ren bij de vrouwen. F. v. Dorp. Het hijgende verlangen der kinderen naar voedsel: het wichtje hunkerde naar de borst. Men kan het afleiden van de hijgende in en uitblazing van den adem, waardoor men zijne driftige begeerte te kennen geeft; indien dit woord zelf zijnen oorsprong aan dit natuurlijke geluid, welk een verlangende maakt, niet verschuldigd zij. Althands hunkeren, dat ook van paarden gebezigd wordt, als zij, aan de ledige krib staande,