[Hovenier]
HOVENIER, z.n., m., des hoveniers, of van den hovenier; meerv. hoveniers. Een tuinier, iemand, die, om daghuur, in den hof werkt. Van hier, in het gemeene leven, het onz. w. hovenieren: hij is aan het hovenieren. Vrouwl. woord, hovenierster.