[Horde]
HORDE, z.n., vr., der, of van de horde, meerv. horden. Een stuk werks, van teen gevlochten, tot meenigerlei gebruik, hetzij tot beschutting, hetzij tot drooging, hetzij tot vervoering, hetzij tot bevloering. Langs een' brug van tonnen, met horden gevloert. Hooft. Hij werd, op eene horde, naar het galgeveld gesleept. Verkleinw. hordetje, inzonderheid voor zeker stuk werks, dat men in de vensterramen plaatst, om niet gezien te worden. Zamenstell.: hordenmaker, hordenvlechter, hordenwand.