tijdt, hoghetijdt, hooghtijdt. Zie heug. Doch volgends de rotterdamsche uitspraak, is het van hoog, met de lange harde óó. - Van dit hoogtijd heeft men het bijvoegl. hoogtijdelijk gevormd, voor zondaagsch, feestdaagsch: hoogtijdelijke cleederen. Cl. Spieg. Vondel en Hooft gebruiken hoogtijd vrouwlijk; de eerste ook onz. Daar tijd, thands, meest manl. gebruikt wordt, doet men best, de zamengestelden in hetzelfde geslacht te nemen.