[Hondsvot]
HONDSVOT, z.n., m., des hondsvots, of van den hondsvot; meerv. hondsvotten. Een scheldnaam, welke gebezigd wordt, om iemand de grootste beschimping aantedoen: hij is een hondsvot. Men is het over den aard van dit woord niet eens. In het deen. is het hundsfot, zweed. hunsfott, hoogd. Hundsfott, volgens Haas Hundsfutt. Ihre gelooft, dat het uit hundhuswud, hondshoofd, zamengetrokken is. Adel. oordeelt, dat het voor Hundsvogt, d.i. oppasser van de honden, gebezigd wordt. Kil. heeft het woord fotte, cunnus; en misschien is ons hondsvot uit hond en fot, fotte, zamengesteld; althands J.G. Haas zegt: Fut ist so viel als weibliche Schaam. Dazu gehört Hundsfutt. En J. Vos zegt:
Ik ben een hondsvot, zoo gij zeght; maar 't is gezocht.
Ik zou een hondsvot zijn, zoo 'k u had voordgebrocht.