[Hokkeling]
HOKKELING, z.n., m. en vr., des hokkelings, of van den hokkeling, - der, of van de hokkeling; meerv hokkelingen. Een jarig kalf. Het manl. hokkeling neemt men, boertender wijs, ook voor eenen knaap, die vroeg opgeschoten is. J. de Deck. neemt Hokkelingen, voor jonge en onervarene lieden, in het huuwlijk verbonden:
Indien vrou venus word voor een malloot gehouden,
Omdatze door den bant zich met haer dartel kind,
Bij jonge domme Liên, bij hokkelingen vint.