blijkt uit de benamingen van bagijnhof, vrouwenhof - het hof, of hofje, van de koker, enz. Van hier hoflijk, hoflijkheid. Zamenstell.: hofbarbier (bij Vond.) hofbediende, hofbloem, hofdienst, hofgeregt, hofgezin, hofhond, hofhouding, hofjuffer, hofjonker, hofmeester, hofnar, hofpoort, hofpop, hofprediker, hofraad, hofregt, hofsleep, hofstad, hofstoet, hofwacht, enz. Moonen bezigt, hofhoorig, voor onderhoorig aan het hof.