[Hier]
HIER, een bijw. van die plaats, waar de sprekende persoon zich bevindt, wordende zoo wel in den stand van beweging, als in dien van rust gebezigd. Kom hier. Ik ben hier. Hij ligt hier. Daar, ondertusschen, de plaats of oord, waar men is, zeer onbepaald kan zijn, bevat het bijw. hier ook eenen min of meer ruimen omvang. Hier (in dit pakhuis) krielt het van rotten. Hier (in dit land) vriest het nooit. - Men spreekt er, hier en daar, van. In dien zin neemt het ook voorzetsels aan: hij ging van hier. Meest, echter, worden zij achteraan gezet: hij ging hierdoor - het water stroomt hierlangs - hij woont hierboven - hieronder. Men bedient zich, wijders, van dit bijw., om eene tegenwoordige zaak, de zaak, waarvan men spreekt, of waarvan het naast gesproken is, te beteekenen. Hier (in deze zaak) mistetasten is zeer gevaarlijk. Hier (in deze overheersching) vond de muitzucht stof tot opschudding. In dien zin heeft het ook voorzetsels: van hier ontstaat al die kwelling. Zoo ook: hieraan, hierdoor, hierin, hiermede, hiernevens, hierom, hierop, hierover, hiertegen,