Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Hiacint] HIACINT, z.n., m., des hiacints, of van den hiacint; meerv. hiacinten. Een edelgesteente: met blaauwen hyacint. Hoogvl. Ook is het eene bloem. Van het gr. ὑαϰινθος, lat. hijacinthus. Vorige Volgende