Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
vig bloed. Snel: hevige stroom. Driftig; van de hartstogten gesproken: een hevige toorn - eene hevige gramschap - een hevig gemoed - eene hevige aandoening. Geweldig; van den wind, als hij zich verheft: er woei een hevige orkaan. Dat met drift en gramschap vergezeld gaat: een hevig gevecht. Hij werd hevig beschuldigd. Zij kregen hevige woorden met elkander. Van hier hevigheid, heviglijk. Van heffen. Zie ig. |
|