[Heraut]
HERAUT, z.n., m., des herauts, of van den heraut; meerv. herauten. Eertijds verstond men, door dit woord, eenen gezant in den krijg, eenen plegtigen uitroeper, eenen opziener bij openbare wedstrijden, die de adellijke wapens en het voorvaderlijke stamhuis moest onderzoeken. Zulken kent men nog aan de hoven, als eertijds in Frankrijk. Thands bedient men zich van dit woord, om er eenen plegtigen aankondiger van eene gewigtige zaak door te verstaan, als van vrede, vrijheid, aankomst eens Vorsten, enz. Ende een heraut riep met kracht. Bijbelv. Ihre leidt het af van het wallis. herod, een bode, een gezant. Door eene ingeschovene l heeft men het hoogd.