[Heilover]
HEILOVER, z.n., m., des heilovers, of van den heilover; meerv. heilovers. Bij Kiliaan voor ojevaar. In Geld. heilever; misschien heillever, of liever heileiber. Eiber wordt hij in Gron. genoemd: bij Kil. eijber, eber. Uit bijgeloof kan de vogel dien naam dragen, als bragte hij, door zijn nestelen, heil aan.