Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 244]
| |
het hooi, en het land. Van hier het bedr. w. harken: den tuin harken - het hooi harken. Voor hark zegt men ook herk. Misschien vindt het zijnen oorsprong in het oude eren, ploegen. |
|