[Gouw]
GOUW, z.n., vr., der gouw, of van de gouw; meerv. gouwen. Een oud woord, dat door Kiliaan vertaald wordt door regio, ager, rus, terra, pagus, agger, fossâ sive aquagio obductus. Landschap, akker, land, aarde, dorp, dijkwerk door eene graft omgeven. Het is zeker het hoogd. Gau, land, dal, landschap. Men mag het vergelijken met het hebr. וי & ניא, chald. נוה & נוא een dal, het gr. γαια, γεα, γη, de aarde, het land. Dit woord gouw is, in eenige plaatsen van Noordholland, nog gebruiklijk: hij woont op de gouw, dat is aan eenen zekeren hoogen weg, waarlangs eene waterleiding gegraven is. De stad Gouda, of ter Gouw, liggende aan de Gouwe, waar dezelve in den Yssel valt, draagt hiervan zeker haren naam. Men ontdekt dit woord ook in de eigennamen van andere landen en steden, als in het graafschap Henegouwen, enz. Zonder twijfel is het frie-