Voor den glans der sterren:
‘'k Zucht na een zaal, die 't kristalijnen
‘Gewelf, met vlammende robijnen,
‘En eeuwig blinkend sterre-goud
Voor het rijpe graan: 't vet der klai met gout belaên. Poot. Van hier het onverbuigbare bijv. naamw. gouden. Een gouden gedenkpenning. Goudenregen, een heester. Iemand gouden bergen beloven, groote dingen beloven, welken men zelden nakomt. Zamenstell.: goudader, goudberg, goudbeurs, goudbloem, goudbrasem, gouddraad, goudgeel, goudgeld, goudgewigt, goudglid, goudgroef, goudgulden, een geldstuk van agt en twintig stuivers, goudkever, goudklomp, goudkust, goudlaken, goudlakensch: goudlakensche fazanten - goudleer, goudmijn, goudmunt, goudschuim, goudslager, goudsmid, goudsteen, goudtrekker, goudverw, goudvink, goudvinger, anders ringvinger, goudvisch, goudvlieg, goudworm, een blinkende worm, anders glimworm, goudwortel, eene plant, goudzand, goudzucht (auri sacra fames) - goudzuiger, een uitzuiper van het volk, enz.
Goud, bij Kero cold, Otfrid. gold, Willer. guold, hoogd. Gold, angels. gold, eng. gold, deen. guld, zw. gull, Ulphil. gulths, bij de krimsche Tartaren goltz, pool. zloto. Martin. leidt het af van geel, of, met het woord geld, van gelden, omdat men, reeds van ouds, de waarde der dingen, daarnaar bepaalde.