[Gortselen]
GORTSELEN, bedr. w., gelijkvl. Ik gortselde, heb gegortseld. Dit woord is niet meer in gebruik. Kiliaan zet het over door torrere, aanbranden, schroeijen. Alleen hoort men dit woord nog in Noordholland, waar men het garstelen uitspreekt, zijnde een bakkerswoord, aanduidende het schroeijen van de, met dun deeg besmeerde, bovenkorst der brooden, welken men, tot dat einde, in den heeten oven brengt, eer zij gaar gebakken worden.