[Gorgelen]
GORGELEN, onz. w., gelijkvl. Ik gorgelde, heb gegorgeld. De keel met vocht spoelen, onder gestadige uitstooting van den adem. Hij moet ieder uur, met dit drankje, gorgelen. Hoe dikwijls moet gij gorgelen? Van hier gorgeling. Zamenst.: gorgeldrank, gorgelwater.
Gorgelen komt overeen met het lat. gargarizare, fr. gargariser, gr. γαργαριζειν, ital. gargogliare.