[Gooi]
GOOI, z.n., vr., der, of van de gooi; zonder meerv. Een worp, smak. Hij wierp drie zessen in eene gooi. Hooft bezigt het ook voor verwerping: thans kregen burgerrecht, vrijdommen en handvesten de gooi. Onz. het gooi is eene bekende landstreek in Zuidholl., het Gooiland.