Ook wordt het genomen voor een zeker ding, waarvan men den haam niet weet, of niet noemen wil. Wat voor goed ligt daar op den grond? Duivelsdrek is een stinkend goed. Oul. was het meerv. ook goeden: die vol is van allerleij goeden. Moerm. Zamenst.: aardengoed, beddegoed, kindergoed, roofgoed, rouwgoed, scheergoed, speelgoed, stokgoederen, (erfgoederen) stukgoederen, (koopwaren) tafelgoed, theegoed, enz.
Goed, hoogd. Gut, in sommige oorden gutt, kutt, Ulphil. gods, Kero cuat, Otfrid. guat, Tatian. en Willer. guot, opperzwab. guat, neders. good, zw. god, eng. good. Matth. Mart. vergelijkt het gr. αγαθος, goed, hetwelk hij van γαθω, γηθω, blijd zijn, afleidt, en hij brengt, tevens, bij het arab. נאר, נר, goed. Het is, zeker, een der oudste woorden in onze taal, dat met het gr. γηθειν, het lat. gaudere, het hebr. חדה, zich verheugen, misschien eenen oorsprong heeft.