[Godvergeten]
GODVERGETEN, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting, zoo men den aard der beteekenis nagaat: daar, evenwel, de eene den anderen in dit kwaad kan te boven gaan, lijdt het ook vergrooting: godvergetener, godvergetenst. Iemand, die het Opperwezen, met moedwil, miskent, en met zijne daden hoont: hij is een godvergeten booswicht. Merk aan, dat het, eigenlijk, een verled. deelwoord van vergeten is, doch hier, in eenen bedrijvenden zin voorkomt, naar den aard der deelwoorden, die zoo wel eene bedrijvende, als lijdende beteekenis hebben. Zie Inleid. bl. 175.