[Godsdienst]
GODSDIENST, z.n., m., van den godsdienst; meerv. godsdiensten. Elke handeling, die, uit gehoorzaamheid aan God, en tot zijne eer, verrigt wordt; zonder meervoud: zijn daaglijksch beroep, uit pligt, waartenemen is ook godsdienst. De openlijke vereering van het Opperwezen, door eene vergadering van menschen, die plegtig, tot dat einde, zamenkomen: den godsdienst bijwonen - verzuimen. De godsdienst begint om twee uren. De waarheden, naar welken ons hart en onze daden, in het vereeren van het hoogste wezen, geregeld moeten worden: hij is een beminnaar van den kristelijken godsdienst. In dien zin neemt het ook een meervoud aan, in zoover dit woord van allen valschen godsdienst gebezigd wordt: er zijn verscheidene gedsdiensten in de wereld. Eindelijk wordt het genomen voor een bijzonder zamenstel van godsdienstige waarheden, naar de bijzondere bevatting van menschen: hij is den roomschen godsdienst toegedaan. Van hier godsdienstig, godsdienstigheid, godsdienstiglijk.