[Gift]
GIFT, z.n., o., des gifts, of van het gift; zonder meerv. Ieder ding, dat, in het ligchaam van een levendig schepsel gebragt zijnde, deszelfs dood veroorzaakt. Iemand met gift ombrengen. - Rottenkruid is het doodelijkste gift. Oneigenlijk, hetwelk voor de ziel des menschen, of eene geheele maatschappij allernadeeligst en doodelijkst is: het gift der ketterijen. Hooft. Het hittig gift der pest. Decker. Van hier giftig. Het zamengestelde vergift, vergiftig is, thands, meer in ge-