[Gietlogen]
GIETLOGEN (bij Halma en Kil.) z.n., manl., des gietlogens, of van den gietlogen; meerv. gietlogens. Iemand, die in het liegen uitgeleerd is, die de logens, bij het dozijn, uit de mouw kan schudden. Schoon logen vrouwl. is, is dit woord nogthands manlijk, omdat het een manlijk bedrijver is. Van eene vrouw behoort men, evenwel, eene gietlogen te zeggen.