[Geworden]
GEWORDEN, onzijd. werkw. Van worden, met het voorvoegsel ge. Verkrijgen, bekomen, met den derden naamval des persoons: dat geld gewordt mij, is mij geworden, zal mij geworden. - Iemand laten geworden, wordt ook voor laten begaan gebezigd: laat hem geworden, laat hem begaan.