[Gewoonte]
GEWOONTE, z.n., vr., der, of van de gewoonte; meerv. gewoonten. Hetgeen men gewoon is, gebruik: dat is mijne gewoonte. De gewoonte is de tweede natuur. Spreekw. Hiervoor vindt men bij H. de Groot gewoonschap; en bij Poot gewendte, gewente: de dreven zijn, naar heur gewente, daar altijd groen.