[Gevoelig]
GEVOELIG, bijv. n. en bijw., gevoeliger, gevoeligst. Die ligt smert gewaarwordt: ik ben wat gevoelig; des behandel de wond op eene zachte wijs; in den vertrouwlijken spreektrant. Dat sterk op het gevoel werkt, en pijn aanbrengt: de vijand, die op zijne hoede was, bragt hem, met den degen, eene gevoelige wond toe. Iemand eene gevoelige neep geven. Medelijdend: wie zoude niet, op het hooren van dien bangen noodkreet, ijlings toeschieten, en gevoelig zijn over den algemeenen ramp! Dat den geest treft: ik heb hem met gevoelige woorden, bejegend. Moeilijk, vertoornd: wie zoude zich daarover niet gevoelig toonen? Die een teeder, en ligt aandoenlijk zielsgestel heeft: de stilte van den nacht, gevoegd bij de sombere eenzaamheid van den oord, werkt sterk op gevoelige harten. Zie ig.