[Gevoelen]
GEVOELEN, bedr. en onz. w., gelijkvl. Ik gevoelde, heb gevoeld. Bedrijv. Gevoel van iets hebben: ik gevoelde de pijn niet, in het begin der hevige bloedstorting. Gewaarworden naar de ziel: deel uwe smerten met mij, mijn vriend! gij zult dezelven te minder gevoelen. Onz., met hebben. Bevatting van iets hebben: ik gevoel geheel anders van die zaak. Wederkeerig, voor zich bevinden: