Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 128]
| |
het vrouwlijke geslacht zijn; doch het gebruik neemt het onzijd.: het genootschap zal afvuren - het haagsche genootschap is vergaderd. Vondel en anderen bezigen de zamengestelde kerkgenootschap, feestgenootschap, enz., vrouwlijk, voor het ligchaam der kerkgenoten, feestgenoten, enz. Ondertusschen is dit woord altoos onzijdig, zonder een meervoudig getal, wanneer het de vereeniging, de zaak zelve, den stand der genoten aanduidt. Zie schap. Zie ook A. Kluit, op Hoogstr., bij de woorden bondgenootschap, priesterschap. |
|