[Gemeenebest]
GEMEENEBEST, z.n., o., van het gemeenebest; meerv. gemeenebesten. Het algemeene belang: niemand liet zijne stem voor het gemeenebest hooren, niemand bekreunde zich aan den staat; doch in dien zin is het verkiesselijker hetzelve, als twee woorden, te spellen: het gemeene best. Doch een gemeenebest is een land van eenen bijzonderen regeringsvorm, waar het volk de oppermagt, door zijne vertegenwoordigers, uitoefent. In dien zin heeft het ook een meervoudig getal, niet in den eersten: hij overwon twee gemeenebesten. Van gemeen en best. Zie best.