gelijk; in navolging van het hoogd. Voegwoord, als: zij is schoon, gelijk de godin der liefde. - Het viel zoo uit, gelijk ik gedacht had. Men voegt er ook als bij: gelijk als ik dacht, viel het uit. Van gelijken is ook gebruikelijk, voor desgelijks. - Van gelijk maakt men ook gelijkelijk, tevens, met malkander. - Voords is hiervan gelijkheid. Zamenstell: gelijkaardig, gelijkaardigheid, gelijkerhand, (allen te zamen) gelijkerwijs, een voegwoord, gelijkjarig, gelijkluidend, gelijkmatig, gelijkslachtig, gelijkstaltig, gelijkvormig, gelijkvormigheid, enz. Vollenh. bezigt ook gelijkmoedig: in voor- en tegenspoed gelijkmoedig en dankbaar.
Gelijk, hoogd. gleich, Kero kalihho, Isidor. kilihho, Otfrid. gileicho, Notk. gelich, Tatiaan, gilich, deen. lige, eng. like, Ulphil. leiks, zweed. lik, ijsl. likr.