[Gelaten]
GELATEN, wederk. werkw., ongelijkvl. Ik geliet mij, heb mij gelaten. Eigenlijk, de trekken van het wezen anders vertoonen, dan het hart inwendig gesteld is. Ik geliet mij, als of ik gaan wilde, ik hield mij zoo, ik veinsde zulks. Zich vreemd gelaten, eene bijbelsche spreekwijs.