Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gelasten] GELASTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik gelastte, heb gelast. Hetzelfde als lasten, bevelen, met het voorgevoegde ge. Iemand iets gelasten; alwaar de zaak in den vierden, en de persoon in den derden naamval staat. Vorige Volgende