[Gehoorzamen]
GEHOORZAMEN, onz. w., vereischende den derden naamval, gelijkvl. Ik gehoorzaamde, heb gehoorzaamd. Gehoorzaam zijn: gehoorzaam uwen vrienden, die u het goede voorhouden. Zich laten leiden: de driften moeten der rede gehoorzamen. - Het paard gehoorzaamt aan den teugel.