[Geheim]
GEHEIM, bijv. n. en bijw. geheimer, geheimst. Bedekt: eene geheime afspraak. Met iets geheim zijn, een geheim van iets maken. Geheim blijven, niet ontdekt worden. Geheim houden: de zaak, welke ik hem, in vertrouwen, gezegd heb, heeft hij geheim gehouden, niet ontdekt.