Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Gedicht] GEDICHT, z.n., o., des gedichts, of van het gedicht; meerv. gedichten. Een vers. Hiervoor schreef men ook voorheen, dicht: met een goddelijk dicht. Vondel. Een gedicht maken - een gedicht opsnijden. Vorige Volgende