Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
val, gebruikt: de vreugd over het geborene wicht is zoo groot, dat de moeder niet meer hare barenssmarten gedenkt. Deze naamval kan dus ook, door den lijdenden vorm, in den eersten naamval veranderd worden: het is het lot van vele groote mannen, dat, na hunnen dood, al derzelver voortreffeijke daden niet meer gedacht worden. Men bezigt hier ook (en dat is meer in gebruik) den derden naamval, met aan: hij gedenkt aan mij - ik heb lang aan dat zeggen gedacht. Met den tweeden naamval: Hij gedencke aller uwer spijsofferen - sijns wordt niet meer gedacht - doch gedenckt mijner bij u selven. Bybelvertal. Ook plaatst men er een werkwoord onmiddellijk achter: ik denk te komen. Voords beteekent dit woord de voorstelling van eene verledene of afwezige zaak - de herinnering: al de eeuwen zullen den naam van dien grooten weldoener gedenken - hij gedenkt nog aan de lessen zijns braven vaders. Melding maken: gedenk mijner bij den vorst. Hopen: Ik gedenk nog aan die erfenis, voor mijnen dood, te komen. Een voornemen hebben, in den gemeenen spreektrant: ik gedenk dat niet te doen. In vele van deze spreekwijzen gebruikt men ook het enkele denken. Het werkwoord doen wordt ook bij dit woord geplaatst: dit geschiedt, om te doen gedenken, waar gedenken onzijdig voorkomt. Weleer werd dit woord ook onpersoonlijk gebezigd, en men zeide: mi gedenkt, voor, mij heugt: mij gedenkt. Oudaen. Mij gedenkt, hoe wij eertijds, enz. Vollenh. Van hier de zamengest. woorden, gedenkblad, gedenkboek, gedenkcedel, gedenkpenning, gedenkrol, gedenkschrift, gedenkspreuk, gedenkteeken, gedenkzuil, enz. Hooft heeft ook gedenkenis: de gedenkenissen van Commines. |
|