[Gedaante]
GEDAANTE, z.n., vr., der, of van de gedaante; meerv. gedaanten. Het uiterlijke voorkomen van iets. - De geheele gestalte, houding, en het gedrag van den mensch heet zijne gedaante: hij is in gedaente gevonden als een mensch. Bybelv. De trekken van een menschlijk aangezigt: hij is schoon van gedaante. - Een nagemaakt ontwerp van een huis, enz.: zie hier deszelfs gedaante. Eene gelijkheid; in dezen zin laat het een meerv. toe: hij openbaarde zich, in verscheidene gedaanten. De uiterlijke toedragt: de zaken zijn van gedaante veranderd. Oudtijds was dit woord ook gedane: an sine ghedane. M. Stoke. Het woord is zeker van doen afkomstig: het zal, dan, uitdrukken den vorm, het maaksel, het voltooisel van eene zaak; en dus derzelver uiterlijke voorkoming, zoo als zij, voltooid, ons onder de oogen valt.