[Gedaan]
GEDAAN, verl. deelw. van doen. Verrigt: wij hebben gedaan werk. Geeindigd: het spel is gedaan. - Het is met hem gedaan; eene gemeenzame uitdrukking, voor, hij sterft. - Het is met die lieden gedaan, zij verarmen, door gebrek aan nering. - Zij ziet er vrij wel gedaan uit, doet zich wel voor, is niet leelijk.