[Gebied]
GEBIED, z.n., o., des gebieds, of van het gebied; zonder meerv. Heerschappij, magt: Alexander zocht, over de geheele aarde, het gebied te voeren. De uitgestrektheid eener heerschappij: hij woont onder het gebied van Pruissen - de vijand staat reeds op het gebied. Van hier grondgebied, regtsgebied, rijksgebied, stadsgebied.