Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
geheel in het gasthuis, zij liggen daar allen ziek. Ik ben ook in dat gasthuis ziek geweest, ik heb die dwaasheid ook begaan. Dat is de weg naar het gasthuis, zoo doende zal men dra arm worden. Van hier gasthuiskerk, gasthuislieden, gasthuismeester, gasthuismoeder, gasthuisvader. - Pestgasthuis. |
|