Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
fruitpan. Voor fruiten bezigt men ook frijten, oul. froyten: beval hij te froyten in die panne. Bijbel. 1477. Tuinm. brengt het tot het gr. Φρυττειν, waarvan de Latijnen hun frigere, frixum, frictum, gevormd hebben. |
|