[Fooi]
FOOI, z.n., vr., der, of van de fooi; meerv. fooijen. Verkleinw. fooitje. Afscheiddronk, ook afscheidmaal, wanneer men vertrekt, of uit eenige verbindtenis scheidt: hij zal ons, eer hij vertrekt, de fooi geven. Ook een drinkpenning, eene kleine gift: den knecht eene fooi, een fooitje, geven.