Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Fonkelnieuw] FONKELNIEUW, bijv. n. en bijw., zonder trappen van vergrooting. Geheel nieuw, zoo nieuw, dat het nog fonkelt; in het gemeene leven. Eene van de metaalwerken, veelligt van de munten, ontleende figuur. Hoogd. funkelneu, deen. funkelnij. Vorige Volgende